The aristocats

In het Parijs van 1910 wonen een moederkat Duchess en haar drie kittens, dochter Marie en de zonen Berlioz en Toulouse, in het grote huis van de gepensioneerde operazangeres Adelaide “Madame” Bonfamille, samen met de butler Edgar Mietzelfeld, het paard Frou Frou en Roquefort de muis, die goede vrienden is met de katten.
Op een dag laat Madame haar testament opmaken. Ze wil dat al haar bezittingen naar haar katten gaan daar ze zelf geen familie heeft. Edgar hoort dit en is razend. Hij had namelijk verwacht dat hij alles zou erven. Om zijn erfenis veilig te stellen, besluit hij zich van de katten te ontdoen. Hij doet slaappillen in hun melk. Die nacht neemt hij de slapende katten in een mand mee naar het platteland. Hij wordt echter aangevallen door twee honden, Napoleon en Lafayette, en verliest de mand bij een brug. Later die nacht ontdekt Madame dat haar katten weg zijn.
De katten ontwaken door een onweersbui uit hun slaap en besluiten weer richting Parijs terug te keren, alhoewel ze geen idee hebben waar ze zijn achtergelaten. De katten worden goed bevriend met straatkat Thomas O’Malley, die besluit hen op weg te helpen. Zo helpt hij hen een lift te krijgen van een melkboer. Ze krijgen onderweg ook hulp van twee Britse ganzen. Eenmaal in Parijs brengen ze de nacht door bij enkele vrienden van O’Mally, een groep straatkatten die jazzmuziek spelen.
Terug bij Madame worden de katten opgewacht door Edgar. Hij probeert nogmaals de katten weg te werken. Ditmaal stopt hij ze in een kist die naar Timboektoe zal worden gebracht. O’Malley en de jazzkatten schieten te hulp. Door hun toedoen en die van Frou Frou belandt Edgar zelf in de kist en wordt afgevoerd naar Timboektoe.
Na de plotselinge verdwijning van Edgar verandert Madame Bonfamille voor de laatste keer haar testament: Haar erfenis gaat naar haar kattenopvanghuis waar Jazzkat met zijn band en Thomas O’Malley ook mogen wonen.